FSMA publiceert onderzoeksrapport over kosten tweede en derde pensioenpijler en lanceert tool voor pensioenproducten
The Financial Services and Markets Authority (FSMA) launched an online tool that provides an overview of the costs of pension products. The tool was developed following a study carried out by the FSMA at the request of the Belgian government in which it looked at the costs charged by financial institutions for their pension products. The study examined both second- and third-pillar pensions. The report presenting the findings of the study is available on the FSMA website.
Institutions offering second- and third-pillar pension products charge for their services. These costs affect the ultimate outcome of the savings made. The FSMA asked institutions managing second- or third-pillar pensions to provide data on the subject. The study focused on costs charged for pension contributions and reserves. It highlights a series of clear trends.
To help consumers in their search for a suitable pension product, the FSMA has developed an online cost calculator. By visually illustrating the combined effect of costs levied on pension contributions and reserves, it gives consumers a view of the impact of different types of costs on their supplementary pension.
1. Aanleiding voor een onderzoek naar de kosten binnen tweede en derde pensioenpijler: regeerakkoord 2020
In haar regeerakkoord van 2020 heeft de federale regering het voornemen uitgedrukt om de impact van kosten op de pensioenopbouw binnen de tweede en derde pijler te onderzoeken. In dat kader heeft zij de FSMA gevraagd een feitelijke analyse te maken van de kosten binnen beide pensioenpijlers.
Dit resulteerde in de eerste plaats in een onderzoeksrapport dat een inzicht biedt in de kostenstructuur binnen beide pensioenpijlers. Daarnaast heeft de FSMA enkele initiatieven genomen, waaronder de ontwikkeling van een ‘online kostentool voor pensioenproducten’.
2. Het onderzoeksterrein: diversiteit
Wie zijn wettelijk pensioen wenst aan te vullen, beschikt over verschillende mogelijkheden. Via de tweede pijler kunnen werknemers of zelfstandigen een aanvullend pensioen opbouwen in het kader van hun beroepsactiviteit. De derde pensioenpijler betreft de fiscaal ondersteunde individuele spaarformules (‘pensioensparen’, ‘langetermijnsparen’) die openstaan voor iedere Belgische inwoner.
De FSMA heeft rekening moeten houden met de typerende diversiteit van het onderzoeksterrein, die, zoals onderstaande tabel illustreert, zich op verschillende vlakken manifesteert.
Ook de tussenkomst van ‘derde partijen’ leidt tot kosten. Dit is vooreerst het geval voor vergoedingen voor tussenpersonen. Verder brengen ook externe vermogensbeheerders kosten met zich mee. De FSMA heeft deze kosten eveneens in het onderzoek geïntegreerd.
3. De typering van kosten: instapkosten en lopende kosten
De aanrekening van kosten kan op diverse manieren gebeuren. De studie legt de focus op kosten met een directe impact op de opbouw van het pensioen en deelt deze op in twee categorieën, met name kosten eenmalig aangerekend op de bijdragen (aangeduid als ‘instapkosten’) en kosten periodiek onttrokken aan de pensioenreserve (‘lopende kosten’).
4. Aandachtspunten bij de lectuur van het kostenrapport: ‘caveats’
De lezer moet deze bij het bestuderen van de tabellen en grafieken een aantal belangrijke ‘caveats’ in het achterhoofd houden.
Vooreerst focust de studie zich exclusief op de kostenstructuren en spreekt zich dus op geen enkele wijze uit over de verhouding tussen het rendement en de hoogte van de kosten.
Verder laat het rapport een aantal minder zichtbare manieren van kostenaanrekening buiten beschouwing. Zo kan een onderneming rechtstreeks bepaalde kosten van het pensioenplan dat hij aanbiedt aan zijn werknemers op zich nemen. Een andere illustratie is de werking van een tak 21 – verzekering. Hierbij geniet de spaarder van een gewaarborgd (tarifair) rendement dat losstaat van het reëel behaalde rendement. Bij tekorten ten opzichte van dat gewaarborgde rendement, moet de verzekeraar bijpassen. Een beleggingssurplus kan de verzekeraar evenwel behouden, tenzij hij zou beslissen om (een deel van) dit surplus alsnog toe te kennen aan de spaarders via winstdeling.
Ten slotte biedt de studie een overzicht van de hoegrootheid van de kosten en dit per kostentype afzonderlijk. De wisselwerking en relatie tussen de instapkosten en lopende kosten komt daarbij niet aan bod. Aangezien elk kostentype een verschillende impact heeft op de pensioenopbouw, een impact die bovendien kan verschillen in functie van een aantal variabelen (duurtijd van de spaarinspanning, hoogte van bijdragen en rendement, …), vergt een dergelijke analyse het opstellen van een concreet scenario voor de opbouw van het pensioen. De studie werkt dit niet verder uit. Wel is het mogelijk om een dergelijk geïndividualiseerd spaarscenario te ontwikkelen met de kostentool voor pensioenproducten die de FSMA ontwikkelde (zie punt 6).
5. Enkele algemene conclusies
Het onderzoeksrapport is beschikbaar op de website van de FSMA en biedt voor het eerst een globaal overzicht van de kosten binnen beide pensioenpijlers. De impact van kosten op het pensioen mag overigens niet onderschat worden: gemiddeld genomen leidt de aanrekening van 1% aan lopende kosten tot 20% minder pensioenkapitaal.
Deze bijdrage beoogt niet om het cijfermateriaal integraal te presenteren, maar wenst veeleer een aantal algemene conclusies nader te illustreren.
5.1. Impact van schaalgrootte
De impact van de schaalgrootte houdt uiteraard verband met de hierboven reeds geschetste verscheidenheid op vlak van de aanvullende pensioenpijlers, gaande van een individuele burger die een contract afsluit tot grote ondernemingen of sectoren die een pensioenplan opstarten voor een omvangrijke groep van werknemers. Een consistente vaststelling binnen het rapport is dat pensioenplannen voor grote groepen (inzonderheid sectorale pensioenplannen) lagere kosten optekenen. Ter illustratie van deze vaststelling geeft de tabel hieronder de gewogen gemiddelde instapkosten weer voor de verzekeringsproducten van het type tak 21 (% uitgedrukt ten opzichte van de bijdragen – voorbeeld 1) en voor de totale kosten van toepassingen bij de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP’s - % uitgedrukt ten opzichte van de voorzieningen – voorbeeld 2).
[1] Binnen de tweede pijler is er sprake van verschillende ‘regimes’ die verschillen op vlak van sociaal statuut, al dan niet collectieve dimensie en het toepasselijk wettelijk kader. Deze tabel herneemt de 4 regimes die vanuit kwantitatief oogpunt het zwaarst doorwegen.
Bij de sectorale pensioenplannen treffen we de laagste gemiddelde instapkosten aan. Het gemiddelde bij de, zuiver individuele, derde pijlerverzekeringen ligt gevoelig hoger. Het tweede voorbeeld focust op de totale kosten bij de IBP’s. Opnieuw tekenen de sectorplannen voor werknemers de laagste kosten op. De kosten bij individuele vormen van pensioenopbouw voor zelfstandigen liggen hoger.
5.2. De toegang tot het pensioenproduct: het prijskaartje van de tussenpersoon
De studie toont aan dat ook de toegang tot een pensioenproduct gepaard gaat met kosten. Zo zullen verzekeringsondernemingen een deel van de aangerekende instapkosten toewijzen aan de verzekeringstussenpersoon als vergoeding voor de bemiddeling bij de aanschaf van een product.
De onder het vorige punt besproken impact van de schaalgrootte manifesteert zich ook in het voorkomen van dergelijke vergoedingen. Grote ondernemingen en sectoren beschikken zeer vaak over een rechtstreeks contact met de verzekeringsonderneming bij het opzetten van een pensioenplan. Voor kleinere ondernemingen en zelfstandigen verloopt de toegang tot de aanvullende pensioenopbouw veelal via een tussenpersoon, met een overeenstemmende vergoeding.
Bij sectorale pensioentoezeggingen is er nagenoeg geen sprake van tussenpersonen. Bij collectieve toezeggingen voor werknemers stijgt het aandeel in de instapkosten ten voordele van een tussenpersoon tot 30%. Bij de individuele pensioenregimes neemt het aandeel van de tussenpersoon in de instapkosten tot slot toe tot om en bij de 70%.
5.3. De prijs van het ‘assetmanagement’: tak 23 en de ‘dubbele’ aanrekening van kosten
Zoals hierboven aangeduid brengt de studie ook de impact in kaart van de kosten van het onderliggende ‘assetmanagement’, de zogenaamde. ‘beheersvergoedingen’. Dit is bijzonder relevant voor pensioenproducten die op hun beurt investeren in een of meerdere beleggingsfondsen. Een schoolvoorbeeld van dergelijke producten zijn tak23-verzekeringen, waar de evolutie van de reserves de bewegingen van een of meerdere beleggingsfondsen weerspiegelt.
De studie heeft dergelijke beheersvergoedingen opgenomen onder de ‘lopende kosten’, met name de vergoedingen die op periodieke basis op de integrale reserves worden aangerekend. De lopende kosten binnen tak 23 bestaan dus uit de optelsom van twee componenten: de vergoeding aangerekend door de verzekeringsonderneming zelf en de vergoeding gefactureerd door de vermogensbeheerder van het (de) onderliggend(e) beleggingsfonds(en). Deze dubbele aanrekening brengt een opwaartse druk op het prijspeil met zich mee.
Ter illustratie plaatst onderstaande tabel de lopende kosten van tak 23 – producten naast deze van pensioenspaarfondsen, zoals van toepassing binnen de derde pijler.
De pensioenspaarfondsen, waar er geen sprake is van een dubbele aanrekening van kosten, tekenen duidelijk lagere lopende kosten op. Daartegenover staat dan weer dat bij tak 23 het karakter van ‘verzekeringsovereenkomst’ de consument een aantal bijkomende mogelijkheden biedt, bijvoorbeeld op het vlak van bijkomende risicodekkingen.
6. Initiatieven van de FSMA: ‘outliers’ en de online kostentool voor pensioenproducten.
Met de studie heeft de FSMA vooreerst een antwoord willen bieden op de behoefte aan concrete cijfers over het kostenniveau binnen beide pensioenpijlers. Vervolgens heeft zij op grond van deze studie een aantal initiatieven geconcretiseerd.
Een eerste initiatief betreft een doorgedreven controle van pensioenproducten met opvallend hoge kosten (de zgn. ‘outliers’). Tot hiertoe werden in deze bijdrage de verschillende kostenniveaus uitsluitend geïllustreerd aan de hand van ‘gemiddeldes’. De studie toont echter aan dat de kosten van sommige producten significant hoger oplopen dan deze gemiddeldes. Een dergelijk hoog kostenniveau kan op gespannen voet staan met de wettelijke verplichting om elk product steeds in het belang van het doelpubliek van dat product te ontwikkelen.
Het meest zichtbare initiatief voor de consument betreft de ontwikkeling van een online kostentool voor pensioenproducten, die op de website van de FSMA beschikbaar is. Deze tool wil de gebruikers inzicht bieden in de complexe wisselwerking tussen de instapkosten en de lopende kosten. Zelfs indien er volledige transparantie over deze kosten aanwezig is, is het voor de consument verre van eenvoudig om de precieze impact van die kosten te kunnen inschatten, zoals onderstaand voorbeeld illustreert.
Stel dat een consument zou twijfelen tussen volgende twee pensioenproducten:
Welk product levert dan het hoogste pensioenkapitaal op bij storting van een jaarlijkse bijdrage van 500 EUR? Het antwoord op deze vraag varieert in functie van de duurtijd van de spaarinspanning:
Bij de kortere looptijd van 15 jaar zullen de hogere instapkosten van product A zwaarder doorwegen op het resultaat. Over een langere periode, in dit geval na 30 jaar, zullen de hogere lopende kosten van product B echter een grotere impact hebben op het pensioenkapitaal.
De nieuwe tool van de FSMA moet de consument bijstaan in de zoektocht naar een geschikt pensioenproduct voor zijn concrete situatie. De tool illustreert op visuele wijze het gecombineerde effect van de instapkosten en lopende kosten op het rendement en op het pensioenkapitaal. Hij richt zich daarbij in een eerste fase op consumenten die zelf een overeenkomst willen sluiten om een bijkomend pensioen op te bouwen. Het betreft producten binnen de derde pijler en individueel aangeboden producten binnen de tweede pijler, zoals het Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen.
We demonstreren de werking van de tool via een concrete situatie. In de strijd om marktaandeel neemt een aanbieder van pensioenproducten de beslissing om de instapkosten volledig te schrappen. Een geïnteresseerde consument wenst een product van deze aanbieder (product A) te vergelijken met een product dat zonder kortingen wordt aangeboden (product B). Veronderstellen we dat beide producten eenzelfde strategisch profiel hebben, met een identiek te verwachten brutorendement.
De consument voorziet een spaartermijn van 30 jaar met een jaarlijkse storting van 1 020 EUR. Door invoer van deze parameters kan de consument via de tool beide producten met elkaar vergelijken.
De inning van kosten heeft vooreerst een impact op het effectief toegekende rendement (in de grafieken aangeduid als ‘Nettorendement’). Deze simulatie toont aan dat het rendement dat overblijft na toepassing van kosten iets lager uitvalt bij product A, ondanks het schrappen van de instapkosten.
De impact van de kosten kan uiteraard ook beoordeeld worden ten opzichte van het uiteindelijke pensioenkapitaal, zoals door de tool kan worden berekend.
Het wegvallen van de instapkosten verhindert niet dat product B voor dit specifieke spaarscenario de aangewezen keuze is. De iets lagere lopende kosten van product B blijken hier doorslaggevend.
7. De toekomst: uitbreiding van de online kostentool
In een volgende fase kan de tool het ook mogelijk maken om de aangerekende kosten van een specifiek product te vergelijken met marktgemiddeldes. Hiertoe is er evenwel regelgeving nodig die de informatie over kosten uniformiseert en die voorziet in een verplichte publicatie van deze informatie. Zo’n publieke en gestandaardiseerde informatieverstrekking is er bij de pensioenspaarfondsen, maar niet bij de verzekeringsondernemingen en de IBP’s.
De nieuwe regels moeten ook garanderen dat verzekeringsondernemingen en IBP’s ook de kosten die verbonden zijn aan de onderliggende beleggingen mee opnemen in de informatie. De FSMA heeft immers vastgesteld dat deze kosten niet altijd aanwezig zijn in de kosteninformatie. Om deze problemen aan te pakken, heeft de FSMA twee ontwerpen van Koninklijk Besluit overgemaakt aan de bevoegde ministers.