Distributieve statistieken voor het vermogen van de Belgische huishoudens in het kader van de nationale financiële rekeningen
Since the beginning of this year, the ECB and the NBB have been publishing data on the distribution of household wealth: the distributional wealth accounts (DWA). These experimental statistics are based on the macro data from the National Accounts and on the micro data from the Household Finance and Consumption Survey. The DWA show that inequality, measured by the percentage of wealth held by the richest 10% or by the Gini coefficient, appears to be higher than previously assumed, but that it has fallen slightly in recent years.
Inleiding
De Nationale Bank van België (NBB) publiceert in het kader van de nationale financiële rekeningen elk kwartaal een overzicht van het financiële vermogen van de particulieren. Deze statistiek geeft weer hoe het totale vermogen van de particulieren evolueert. Welke beleggingen hebben de voorkeur? Wat is de impact van een beurshausse/baisse op hun portefeuille? Hoe hoog is de schuldgraad van de particulieren? Aan de hand van de financiële rekeningen kunnen we deze vragen beantwoorden voor het geheel van de sector van de huishoudens.
Het financieel vermogen van de huishoudens is echter niet gelijk verdeeld. Integendeel. Maar op welke wijze dit vermogen verdeeld is, zien we niet in de macro-economische cijfers. Het kan nochtans heel interessant zijn om te zien welke gezinnen getroffen werden door bijvoorbeeld de covidcrisis (1). Ook voor de beleidsmakers is het heel nuttig om de impact van onder andere het monetair beleid of het fiscaal beleid beter te kunnen inschatten. Er is dan ook een toenemende vraag naar dergelijke distributieve statistieken.
Distributional Wealth Accounts: methodologie(2)
De ESCB heeft daarom de werkgroep EG-DFA (Expert Group on Distributional Financial Accounts) opgericht met als doel een distributieve dimensie toe te voegen aan de macro-economische financiële rekeningen. Zo een initiatief zien we niet enkel in Europa. De G-20 heeft immers een gelijkaardige aanbeveling opgenomen in de Data Gaps Initiative (DGI-3 Recommendation 9).
Bovendien wordt er ook voor andere aggregaten binnen de nationale rekeningen (zoals inkomen en consumptie) gewerkt aan distributieve informatie. Hiervoor werd de werkgroep EG DNA (Expert Group on Disparities in the National Accounts) opgericht door Eurostat en de OESO, waar België actief aan deelneemt.
Wat betreft het netto vermogen, heeft de EG-DFA een methodologie ontwikkeld om de Distributional Wealth Accounts (DWA) op te maken door twee bronnen te combineren: enerzijds de geaggregeerde gegevens van de (financiële en niet-financiële) sectorrekeningen en anderzijds de individuele gegevens uit de Household Finance and Consumption Survey (HFCS).
De sectorrekeningen worden elk trimester opgemaakt volgens de ESA 2010 methodologie en geven een overzicht van de financiële en niet-financiële transacties en posities van de verschillende institutionele sectoren, waaronder de huishoudens. De HFCS daarentegen is een enquête die op geharmoniseerde wijze, meestal via persoonlijke interviews, peilt naar de financiële situatie van de gezinnen in de landen van het eurogebied. De HFCS wordt ongeveer om de drie jaar gehouden.
Het doel van de DWA is om aan de macro-economische aggregaten een distributieve dimensie toe te voegen die uit de HFCS kan worden afgeleid. Beide bronnen gebruiken echter verschillende concepten en dus moeten er eerst belangrijke aanpassingen en bijschattingen worden uitgevoerd.
Een belangrijke aanpassing hier is het verbeteren van de schattingen voor rijke huishoudens, die niet altijd volledig gedekt zijn door enquêtegegevens. Ze vormen echter een relatief beperkt deel van de topdeciel. Deze schatting houdt met name rekening met de omvang van de kloof tussen het vermogen van de rijkste huishoudens die onder de HFCS vallen, en de rijkste huishoudens die zijn geïdentificeerd via ad-hoc studies, en gaat ervan uit dat het vermogen van deze rijkste huishoudens een Pareto-verdeling (3) volgt, zoals vastgesteld in de academische literatuur over vermogensongelijkheid(4).
Daarnaast is het voor een aantal vermogensbestanddelen nog niet mogelijk om een verdeling op te maken. Het chartaal geld en de pensioenrechten (tweede pijler), hoewel deze vervat zijn in de macro-aggregaten van de sectorrekeningen, worden daarom nog niet opgenomen in de DWA.
Bovendien dateren de laatste gegevens van de HFCS van 2021. De resultaten voor de perioden na 2021 worden geschat op basis van de meest recente sectorrekeninggegevens en de laatst beschikbare, vierde ronde van de HFCS, uitgaande van een stabiele instrumentverdeling. Als gevolg hiervan geven de DWA voor de laatste kwartalen de impact weer van ontwikkelingen in sectorrekeningen op de verdeling van het vermogen, inclusief een schatting van het verdelingseffect van prijsveranderingen voor elk instrument. Mogelijke verdere veranderingen als gevolg van verschillen in het investerings- en financieringsgedrag van verschillende groepen huishoudens worden niet weerspiegeld en zullen pas worden geïntegreerd met de introductie van daaropvolgende HFCS-rondes. De vijfde ronde van de HFCS werd gehouden gedurende het jaar 2023 en zal binnenkort geïntegreerd worden in de DWA.
Resultaten
De DWA maken het mogelijk de verschillende activa en passiva van de gezinnen te verdelen in decielen of volgens demografische variabelen. Daarnaast worden nog andere indicatoren berekend, zoals de Gini-coëfficiënt(5), het gemiddelde vermogen en het mediaanvermogen. Voorts is het mogelijk om een temporele analyse uit te voeren dankzij cijfers die vanaf 2010 op kwartaalbasis worden opgesteld. De statistieken verkeren nog in een experimentele fase. De resultaten werden voor het eerst gepubliceerd op 8 januari 2024 door de ECB en de NBB(6) en worden elk kwartaal geüpdatet.
De DWA tonen onder meer het netto vermogen van de huishoudens en de verschillende componenten van dit vermogen, onderverdeeld in de top vijf decielen en de onderste helft. In grafiek 1 wordt deze onderverdeling voor het totale netto vermogen in België weergegeven. Meer dan de helft (56% eind 2023) van het netto vermogen is in het bezit van de top 10% rijksten (deciel 10). Dit is een hoger percentage dan in andere statistieken(7) tot nu toe werd weergegeven, door de bijkomende schattingen die de DWA maakt voor de hogere vermogens. De 50% minst vermogenden (bottom 50%) bezitten 8,2% van het totale netto vermogen.
Een dergelijke verdeling wordt ook mogelijk voor de verschillende componenten van het netto vermogen. Grafiek 2 laat bijvoorbeeld de verdeling voor het residentieel vastgoed en de genoteerde aandelen zien. De eerste vertoont een minder ongelijke verspreiding dan de laatste; de top 10% bezit 29% van het residentieel vastgoed, terwijl deze groep 80% van de genoteerde aandelen aanhoudt. De cijfers van het residentieel vastgoed vertonen ook een gelijkmatig verloop. De genoteerde aandelen daarentegen variëren meer onder invloed van de stijgende en dalende beurskoersen.
De DWA omvatten ook een aantal indicatoren zoals de Gini-coëfficiënt, het gemiddelde en mediaan vermogen, en het percentage van het netto vermogen in bezit van de top 10%. Dit percentage vertoont een licht dalend verloop de laatste jaren. In grafiek 3 wordt deze evolutie weergegeven in vergelijking met de eurozone. Sinds 2019 ligt het percentage voor België net onder het gemiddelde van de eurozone.
Grafiek 4 toont de evolutie van het mediaan netto vermogen. Deze ligt in België hoger dan in de eurozone. Er is zowel een stijging te zien in België als in de eurozone. Dit komt onder meer omdat het mediaan vermogen sterk wordt beïnvloed door de huizenprijzen; het residentieel vastgoed vormt namelijk een groot deel van het mediaan vermogen.
Ten slotte berekent de DWA ook de Gini-coëfficiënt van het netto vermogen van de gezinnen. Dit is een maatstaf voor de (on)gelijkheid in de verdeling van dit vermogen: hoe hoger, hoe ongelijker de verdeling is. Deze bedroeg op het einde van het vierde kwartaal van 2023 69%, tegenover 71% in 2010. In de eurozone bedroeg de Gini-coëfficiënt 72% in het laatste kwartaal van 2023.
Conclusie
De DWA geven een beeld van de verdeling van het netto vermogen van de huishoudens op kwartaalbasis. De ongelijkheid, gemeten aan de hand van het percentage van het vermogen in bezit van de 10% rijksten of de Gini-coëfficiënt, blijkt hoger te liggen dan eerder werd aangenomen, maar is in de laatste jaren licht gedaald.
De DWA zijn experimentele statistieken. De methodologie ervan kan nog verder ontwikkeld worden. Bovendien zullen de gegevens onderhevig zijn aan herzieningen, door revisies van de macro-aggregaten van de sectorrekeningen, bij de integratie van de meest recente micro-gegevens van de HFCS of door methodologische aanpassingen. In de toekomst kunnen de DWA verder verfijnd worden door bijvoorbeeld gebruik te maken van meer granulaire statistieken en administratieve bronnen. Bovendien zou het interessant zijn om de link te kunnen maken met de verdeling van de inkomens van de huishoudens.
Notes
(1) Bijvoorbeeld: “The recent drivers of household savings across the wealth distribution (europa.eu)”
(2) Meer uitleg over de methodologie is beschikbaar op de website van de NBB.
(3) Een Pareto-verdeling beschrijft een kansverdeling waarbij een klein aantal oorzaken verantwoordelijk is voor een groot deel van de uitkomsten, bijvoorbeeld: 80% van de uitkomsten wordt verklaard door 20% van de oorzaken. Het wordt vaak gebruikt om ongelijkheid in de economie te modelleren.
(4) Zie: Blanchet, T., Fournier, J. and Piketty, T. (2017), “Generalized Pareto curves: Theory and Applications”, WID.world Working Paper Series, No 2017/3.
(5) De Gini-coëfficiënt is een veelgebruikte statistische maatstaf voor de ongelijkheid in een verdeling. Deze neemt een waarde aan tussen 0 en 1, waarbij 0 perfecte gelijkheid betekent en 1 maximale ongelijkheid.
(6) De DWA-cijfers worden gepubliceerd door ECB en NBB.
(7) Bijvoorbeeld: OECD, World Inequality Database.