minister of finance tax reform fiscal fraud stock exchange financial legislation debt management

Onderstaand artikel herinnert aan het vernieuwd beleid dat Philippe Maystadt voerde tijdens zijn 10-jarig ministerschap van Financiën. Komen aan bod: de hervorming van de personenbelasting, de fiscale fraude, de herstructurering van de fiscale administraties, de modernisering van de beurshandel en financiële wetgeving, het schuldbeleid, onafgewerkte dossiers, de privatisering van de OKI’s, de overgang naar de euro. Tot slot volgt een woord over zijn voorzitterschap van de Europese Investeringsbank.

Bij het aantreden van de regering Martens VIII begin mei 1988 verving Philippe Maystadt (1948-2017) Mark Eyskens als minister van Financiën. Hij  behield die portefeuille in de regering Martens IX en in de regeringen die in maart 1992 en in januari 1995 werden gevormd door Jean-Luc Dehaene. Maystadt beheerde meer dan tien jaar ononderbroken het departement van Financiën. Hij benutte die periode van stabiliteit door met standvastigheid baanbrekend werk te verrichten op diverse vlakken: de hervorming van de personenbelasting, een hardere aanpak van de fiscale fraude, een herstructurering van de fiscale administraties, een modernisering van de beurshandel en van de bankwetgeving, een vernieuwing van het schuldbeleid, het concretiseren van de privatisering van de OKI’s, wegbereider voor de overgang naar de euro. Achtereenvolgens bekijken we die realisaties.  Begin mei 2000 nam Maystadt het voorzitterschap op van de Europese Investeringsbank en kwam er een einde aan zijn politieke loopbaan.

Hervorming personenbelasting

Bij de wet van 7 december 1988 verwezenlijkte Maystadt, samen met zijn staatssecretaris voor Financiën Herman Van Rompuy, een fundamentele hervorming van de personenbelasting. Vooraan stond de langverwachte invoering van de ‘decumul’: de belasting zou niet langer berekend worden op basis van het gezinsinkomen, maar op grond van het inkomen van elke partner afzonderlijk. De belastingverlagingen wegens gezinslasten werden vervangen door een stelsel van verhoogde belastingvrije minima, waardoor de fiscale begunstiging minder afhankelijk werd van het inkomen. Om de operatie te financieren – de verlaging zou de Schatkist 90 miljard frank kosten – werden compenserende maatregelen genomen zoals een vermindering van de aftrekmogelijkheden voor bedrijfslaten, de afschaffing van het belastingkrediet, de verhoging van een aantal accijnzen en een beperking van de fiscale uitgaven in de vennootschapsbelasting.

Fiscale fraude harder aangepakt

De bestrijding van de fiscale fraude was voor Maystadt een absolute prioriteit. Zo verstrengde hij in 1992 in het ‘Wetboek van de inkomstenbelastingen’ (WIB) de ‘rechtsmisbruikbepaling’, om de fiscus beter te wapenen tegen elke constructie om belastingen te omzeilen. Daarbij aansluitend voorzag hij in 1996 de mogelijkheid voor belastingplichtigen om, bij twijfel, in fiscale zaken een voorafgaande beslissing (ruling) aan te vragen met betrekking tot de toepassing van de fiscale wetten op een bijzondere situatie of beslissing. Vooral voor kandidaat-investeerders was dit een interessante nieuwigheid; die reeds bestond in andere Europese landen. Begin 1998 verzocht, op vraag van de minister, de Commissie voor Bank- en Financiewezen (CBF) – in 2004 opgevolgd door de CBFA (wegens de integratie van het assurantiewezen) en in 2011 door de CBFA  Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (Financial Services end Markets Autority, verkort FSMA) – in een omzendbrief aan de banken om niet rechtstreeks of onrechtstreeks samen te werken met klanten die zich tot hen zouden wenden om zich te onttrekken aan fiscale verplichtingen. Ook onder druk van de minister actualiseerde en verscherpte de CBF haar circulaire over de ‘bijzondere mechanismen’  met betrekking tot niet geoorloofde vormen van samenwerking tussen de banken en beursvennootschappen om belastingen te ontwijken. Eveneens drong Maystadt op de vergaderingen van de werkgroep ‘Diagnose en uitdagingen voor het  bankwezen’ – opgericht in februari 1995 op initiatief van F. Chaffart, voorzitter van de Belgische Vereniging van Banken - herhaaldelijk aan opdat de banken bij de toepassing van de FBB (Forfaitaire Buitenlandse Belasting) zouden handelen met meer fiscale burgerzin.

Herstructurering van de fiscale administraties

Van begin 1991 ijverde Maytstadt voor een diepgaande reorganisatie van de fiscale besturen en schaarde hij zich achter het door de administratie uitgewerkt “Vijfjarenplan tot herstructurering van de belastingadministratie”, dat trouwens tegemoet kwam aan het inzicht van de minister dat er dringend werk moest worden gemaakt van een structurele en functionele reorganisatie van de fiscale besturen, met het oog op meer efficiëntie. Het herstructureringsproces liep echter door allerlei moeilijkheden veel vertraging op. Progressief kon Maystadt nochtans enkele belangrijke hervormingen realiseren, zoals de herstructurering van de BBI (Bijzondere Belastinginspectie) én midden 1997, één van de grote objectieven van het Vijfjarenplan, met name de hergroepering van de controlediensten van de directe belastingen én van de BTW in gezamenlijke polyvalente controlecentra in een nieuwe Administratie van de Ondernemings- en Inkomstenfiscaliteit (AOIF). Ook harmoniseerde hij de aanslagprocedures en -termijnen voor de Directe Belastingen en de BTW,  samen met de overdracht naar de Rechtbank van Eerste Aanleg van de geschillen inzake inkomstbelastingen; dit stelde een einde aan de jarenlange beslechting van de bezwaarschriften door de regionale directeur van de directe belastingen.

Modernisering beurshandel

De hervorming van de werkingsvoorwaarden van het financiële en monetaire bestel die onder impuls van Maystadt in België werd doorgevoerd is de meest diepgaande sinds in 1935 het bankstatuut grondig werd gewijzigd. Zij werd gerealiseerd door twee ingrijpende wetten - de zogenaamde Gia-wet van 4 december 1990 en de wet van 22 maart 1993 inzake de kredietinstellingen – en hun talrijke uitvoeringsbesluiten. Toegegeven, het gebeurde enerzijds onder druk van de Europese eenheidsmarkt, waar het kapitaalverkeer vanaf 1 juli 1990 volledig werd geliberaliseerd én van de internationalisering van de wereldeconomie en anderzijds met het oog op het promoten van Brussel als een volwaardig internationaal financieel centrum.

Begin september 1988 maakte Maystadt een einde aan de aanslepende touwtrekkerij tussen de Belgische Vereniging van Banken en de Brusselse Beurscommissie; hun voornaamste twistpunten waren: de toegang van de banken tot de beurs via participaties in makelaarshuizen én de centralisaties van de beursorders. De minister trok het dossier naar zich toe en zou nu zelf terzake arbiter spelen. Daartoe richtte hij de Commissie van de modernisering van de beurzen op, die hij zelf zou voorzitten – met drie subcommissies – en stelde hij de fransman Charles Goldfinger, een wereldwijd erkend beursexpert, aan als extern adviseur. In 1986 had hij de bestseller La Géofinance. Pour comprendre la mutation financière gepubliceerd. Hij maakte een uitvoerig rapport over de toestand van de Brusselse Beurs, met de aanduiding van de plus- en minpunten. Zwakke punten waren vooral: de grote achterstand qua modernisering ten opzichte van London, Parijs en Amsterdam; de automatisering en de informatie-infrastructuur staat nog in haar kinderschoenen, waardoor er een snelle transparantie ontbreekt van de transacties in aandelen en obligaties; een gebrek aan centralisering van alle beursorders; de te hoge transactiekosten voor grote orders; het toezicht op de beursverrichtingen en -handelaars moet gebeuren door de minister van Financiën en niet intern door de Beurscommissie;  de optiemarkt is veel te beperkt; de fragmentatie van de Belgische beurshandel: naast de Beurs van Brussel, zijn er nog regionale beurzen te Antwerpen, Gent en Luik én België telt te veel wisselagenten, meer dan 300, meestal gegroepeerd in 220 beurshuizen.

Eind oktober 1988 bereikte Maystadt al een compromis ondanks de felle tegenstand van vooral de kleine beursmakelaars - zij vreesden voor hun bestaan - en begin december 1990 was de vermelde ‘Giga-wet’ reeds een feit, ondanks de tijdrovende procedure die het stemmen van zulk een wet vereist. Dit was een krachttoer te danken aan de persoonlijke inzet van Maystadt, zijn doortastendheid, zijn diplomatie en gezag. De eerste wet van december 1990 (BS van 22 dec. 1990), de Giga-wet op de financiële transacties en de financiële markten – hij bevatte zeven boeken –  maakte het mogelijk voor banken, verzekeringsmaatschappijen en holdings deel te nemen aan het kapitaal van beursvennootschappen, waardoor het monopolie van de traditionele wisselagenten – die natuurlijke personen waren – impliciet werd afgeschaft; zij konden uitbollen tot einde 1992, toen de banken ook zelf beursvennootschappen mochten oprichten. De beursvennootschappen moesten een minimum kapitaal bezitten en waren verplicht de vorm aan te te nemen van een NV of van een commanditaire vennootschap. De wet regelde eindelijk ook het juridisch statuut van de Belgische collectieve beleggingsvennootschappen met ‘veranderlijk’ , bevek’s (sicavs), of met ‘vast’ kapitaal, bevak’s (sicafs). Eveneens gaf deze wet een eigen statuut aan de vermogensbeheerders en beleggingsadviseurs. Verder voorzag de wet in een nieuwe strafregeling voor misbruik van voorkennis. Tenslotte hervormde de wet de Bankcommissie om tot de Commissie voor Bank en Financiewezen, onder meer belast met het toezicht op de beursvennootschappen. De Giga-wet werd aangevuld  – ter uitvoering van Europese richtlijnen – door de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsvennootschappen (BS 3 juni 1995).

Na het in voege treden begin 1991 van de Giga-wet sloten heel wat makelaarshuizen hun deuren, andere verenigden zich in een beursvennootschap nieuwe stijl of werden opgenomen in beursvennootschappen opgericht door banken of holdingmaatschappijen. De regionale effectenbeurzen van Antwerpen en Gent werden opgeheven in 1993, later volgde de sluiting van die van Luik. Begin 2000 was het aantal beursvennootschappen actief op de Brusselse beurs gedaald tot beneden de 50. Geleidelijk aan bleek dat de Beurs van Brussel, zoals trouwens ook die van Parijs en Amsterdam, niet opgewassen waren tegen de moderne beleggingscultuur, de internationale concurrentie en toegankelijkheid en de informatierevolutie. Toen in maart 2000 de beurzen van Parijs en Amsterdam besloten te fusioneren tot een pan-europese beurs onder de naam Euronext, sloot de Beurs van Brussel zich hier bij aan en verdween zij als een zelfstandige entiteit na bijna 200 jaar bestaan. Zij werd als Euronext Brussel een onderdeel van het grote Euronext.

Bankwetgeving in een nieuw kleedje

De tweede wet van maart 1993 (BS van 19 april 1993) op het ‘statuut en toezicht van de kredietinstellingen’, herschreef in feite volledig de sinds 1935 tot stand gekomen bankwetgeving. Zo kregen alle financiële instellingen eenzelfde statuut onder de naam van ‘kredietinstelling’. De oude namen ‘bank’, ‘spaarbank’ mochten behouden blijven, maar dat maakte voor het statuut of voor de controle geen verschil. Ook werd andermaal de bevoegdheid van de Commissie voor Bank- en Financiewezen uitgebreid voor het toezicht. De wet formuleerde verder definitief de onafhankelijkheid van de Nationale Bank van België (NBB) ten opzichte van de regering, wat trouwens een van de voorwaarden was om te kunnen toetreden tot de Europese eenheidsmunt. Zo verbood de wet voortaan elke ‘monetaire financiering’ van het begrotingsdeficit van de overheid. Door dit verbod mocht de NBB niet langer voorschotten verlenen aan de Staat of andere publiekrechtelijke lichamen. Zoals bekend deed de Belgische Staat in het verleden veelvuldig beroep op een monetaire financiering om zijn schatkistbehoeften te dekken, waarbij de bank rechtstreeks of onrechtstreeks de nodige kredieten ter beschikking stelde.

Vernieuwing schuldbeleid

Ook op het vlak van het schuldbeleid was Maystadt een consequent vernieuwer door de voormelde structurele hervormingen van de geld- en kapitaalmarkten, door creatieve innovaties op het vlak van de financieringsinstrumenten, door een sterk monetair beleid en door de reorganisatie van de Schatkist. Deze hervormingen waren onafwendbaar geworden door de dringende noodzaak te bezuinigen op de rentelasten van de overheidsschuld en om zich voor te bereiden op de ‘europeanisering’ van het beheer van de staatsschuld, in het vooruitzicht van de geplande invoering van de euro per 1 januari 1999. Chronologisch citeren we enkele van de uitgevoerde hervormingen:

  • in mei 1989 werd de uitgifte door de Schatkist van lineaire obligatieleningen (OLO’s) gestart, waarbij de vroegere tussenkomst van het ‘consortium van banken’ niet meer werd gebruikt; de OLO’s werden immers maandelijks uitgegeven bij aanbesteding;
  • in maart 1990 werd de roerende voorheffing verlaagd van 25 naar 10 % voor nieuwe beleggingen met een vaste rente: dit gebeurde met het oog op de uitgifte, tussen maart 1990 en november 1995 van volksleningen, de zogenaamde Philippe-leningen; in juni 1996 werden zij vervangen door staatsbons;
  • begin maart 1990 werd in België en Luxemburg het systeem van de dubbele wisselmarkt afgeschaft: tot dan verliepen in- en uitvoerverrichtingen van goederen en diensten (lopende verrichtingen) over de officiële markt, en kapitaalverrichtingen over de vrije;
  • in mei 1990 volgde de eenzijdige koppeling van de Belgische frank (BEF) aan de Duitse mark (DEM),  de sterkste munt van het Europees Monetair Stelsel (EMS);
  • de organisatie van een primaire en secondaire markt voor lineaire obligaties en schatkistcertificaten via officieel aangestelde marktmakers (primary dealers) (januari 1991);
  • het oprichten van een ‘marktcomité van de Schatkist’, waardoor belangrijke beslissingen inzake het schuldbeheer werden ‘gecollegialiseerd’ (einde 1992);
  • de uitgifte sedert juli 1996 van Belgian Treasury Bills;
  • het invoeren van de benchmark debt portfolio (begin 1997), dit is een model van type-portefeuille als referentie voor het beheer van de staatsschuld om de wissel- en intrestrisico’s te kunnen minimaliseren;
  • de lancering van een programma convergerende OLO’s in DEM en in  FRF (1997);
  • het oprichten van een Agentschap van de schuld, dat binnen de Thesaurie instaat voor het strategisch en operationeel schuldbeheer (oktober 1998). Zijn statuten maken het mogelijk ook personeel aan te werven, dat elders dan bij de Schatkist ervaring heeft opgedaan op het vlak van de financiële markten.

Als onrechtstreeks gevolg van het actiever schuldbeleid werden Maystadt en Grégoire Brouhns (1948-2007), topman van de Schatkist, in oktober 1996 geconfronteerd met de beruchte swap-affaire, die veel politieke turbulentie veroorzaakte in het Parlement en in de pers. Zij overschaduwde begin oktober 1996 de politieke discussie van de begroting 1997, toen toenmalig VLD-voorzitter Herman De Croo, bekendmaakte dat de Schatkist in de periode 1989-1992 ‘arbitrage swaps’ in Europese munten had gesloten die door de Europese muntcrisis van 1992-’93 de federale overheid dreigde op te zadelen met grote verliezen. Snel bleek dat het potentiële verlies ook te wijten was aan enkele wisselopties, in het bijzonder de zogenaamde power knock-out optie, die – aangegaan tussen augustus 1992 en maart 1993 – beoogden deze mogelijke verliezen van de ‘arbitrages-swaps’ te beperken of goed te maken. De Schatkist beweerde dat zij onvoldoende was geïnformeerd door de zakenbank (Merill Lynch), die haar deze opties had gekocht. De minister, die zelf niet aarzelde zijn politieke verantwoordelijkheid op te nemen, verdedigde de beslissingen van de Schatkist, hoewel hijzelf niet op de hoogte was van de verrichtingen. In een interview in La Libre Belgique stelde hij dat de Schatkist uitstekend werk had geleverd en dat door een dynamisch schuldbeheer, waarin de transacties kaderden, tientallen miljarden bespaard werden. Uiteindelijk kon het verlies voor de Schatkist beperkt worden gehouden door de klim van de dollar en door de heronderhandeling met de zakenbank, die de Schatkist destijds adviseerde bij de aankoop van de opties. Hierbij compenseerde de bank immers 80 pct. van het verlies van de optieoperaties van de Staat.

Onafgewerkte dossiers

Twee van zijn politieke doelstellingen heeft Maystadt niet kunnen waarmaken: 1. het vormen van een Grote Belgische Bank (GBB) onder meer door er ook de privatisering van de openbare kredietinstellingen (ASLK, NMKN, Gemeentekrediet, NIM, e.a.) bij te betrekken; 2. het uitbouwen van Brussel tot een Europees financieel centrum; voor beide genoot hij de volle steun van Alfons Verplaetse (1930-2020), de toenmalige gouverneur van de N.B.B. In het vooruitzicht van de komst van de euro pleitte de minister herhaaldelijk voor de oprichting van een GBB met een Europese dimensie en impact. Gedacht werd aan een fusie van de BBL (Bank Brussel Lambert), de Generale Bank en het Gemeentekrediet. Het project mislukte na tergend lange onderhandelingen tussen de betrokken banken en financiële groepen, waar de minister weinig vat op had, door de uiteindelijke overname in november 1997 van de BBL, toen de tweede grootste bank van België, door de Nederlandse ING-groep. Deze financiële saga wordt uitvoerig uit de doeken gedaan in het eerste hoofdstuk “Het luchtkasteel van de Grote Belgische Bank” van het boek Zes huwelijken en een begrafenis. Grote en kleine geheimen van de Belgische haute finance (1999).

Ook het uitbouwen van Brussel als een volwaardig en attractief financieel centrum lukte niet; blijkbaar was deze ambitie te hoog gegrepen. Ondanks enkele troeven zoals: de vestiging in België van Euroclear en Swift, de geografische ligging van Brussel, Brussel als hoofdzetel van de NATO en de Europese Unie, waren de handicaps te groot, inzonderheid: de concurrentie van Amsterdam en Parijs, het geringe aantal beursintroducties, de te hoge transactiekosten en fiscaliteit, het te kleine land als thuishaven, de internationalisering van de wereldeconomie en geldstromen. Op de promotionele ‘roadshows’ te Amsterdam, Londen, Zurich en Tokyo, die Maystadt voorzat, stelde hij zich nochtans bescheiden op en sprak hij over Brussel als een financieel centrum “de taille moyenne”.

De stapsgewijze privatisering van de OKI’s

Het politiek privatiseringsdebat werd in België opgestart toen minister van Financiën Eyskens en zijn collega van Begroting en vicepremier Verhofstadt in januari 1986 een gemeenschappelijke werkgroep belastten met de studie van de rationalisering en de privatisering van de overheidsbedrijven . Het was nochtans eerst onder het ministerschap van Maystadt dat, met de hulp van de Commissie voor evaluatie van de activa van het rijk’  ernstig werk werd gemaakt van de stapsgewijze privatisering van de openbare kredietinstellingen (ASLK, NMKN, NILK, CBHK), met uitzondering van het Gemeentekrediet. De regeringen Dehaene I en II werden hiertoe sterk aangezet door budgettaire overwegingen en onder druk van de Europese regelgeving op het vlak van de vrije mededinging in de Europese interne markt. De opbrengst van de privatiseringen werd vooral gebruikt voor schuldafbouw en in mindere mate voor de herkapitalisering van enkele overheidsbedrijven.

Wegbereider van de euro

Terecht wordt Maystadt aangezien als de minister van Financiën die België bij de invoering van de euro – ondanks zijn torenhoge overheidsschuld – binnenloodste in de eerste lichting van elf landen die deel uitmaakten van de eurolidstaten. Hij beschikte immers bij zijn Europese collega’s van Financiën (ECOFIN-ministers) én op de Europese Raden over veel gezag en in België heeft hij zich bijzonder ingespannen om de openbare financiën te saneren in de richting aangegeven door Europa. De invoering van de euro was voor hem een begeesterend project en bijna een obsessie. Vanaf de voorstellen van het rapport Delors begin 1989 over de monetaire unie tot de concrete voorbereiding van de start van de eenheidsmunt op 1 januari 1999, speelde hij als Belgisch minister van Financiën een actieve rol in het Europees eenwordingsproces. Hij was een van de medeonderhandelaars van het Verdrag van Maastricht (februari 1992), dat onder meer voorzag in het onomkeerbaar instellen, van een economische en monetaire unie met een Europese eenheidsmunt. Ook was zijn inbreng groot in het in juni 1997 moeizaam tot stand gekomen ‘Stabiliteits- en Groeiplan’ dat aan de Europese lidstaten werd opgelegd op het vlak van de budgettaire discipline.

Voorzitter van de Europese Investeringsbank

Midden juni 1998 werd Maystadt verkozen tot voorzitter van de PSC en werd hij als minister van Financiën vervangen door Jean-Jacques Viseur. Per 1 januari 2000 verliet hij de politiek en nam hij tot eind 2011 het voorzitterschap op van de Europese Investeringsbank (EIB) in Luxemburg. Tijdens zijn 10-jarig voorzitterschap heeft hij de EIB als instelling diepgaand gewijzigd: door nadruk te leggen op de kwaliteit van de investeringen, door een intensievere samenwerking met de diverse organen van de Europese Unie, door grotere financiële risico’s te nemen, door meer in te zetten op de ruimere strategische objectieven van de Europese Unie inzake milieu, de strijd tegen de klimaatopwarming, het fundamenteel en toegepast onderzoek én door ook universele projecten buiten maar interessant voor Europa te financieren.

Bronnen

W. DEWACHTER, Besluitvorming in politiek België, 1992, 224-225

T. PEETERS, De modernisering van de financiële markten in België, bedenkingen, in: Academiae Analecta, 1992, nr. 1

F. VANHORENBEECK, W. MOESEN, The modernization of Belgian government debt management: a review and a assessment, in Publics Economics Research Paper, nr. 31, juni 1993, CES_KU Leuven

J. VAN GERWEM, D. CASSIMON, De swaps van Maystadt. Een Belgische casus van financiële ethiek? in: Streven, 24 april 1997

E. VAN VRECKEM, De herstructurering van de fiscale administraties: een lange en moeizame weg, in Documentatieblad Financiën, jan.-febr. 1998

P. ENGELS, Le mystère Maystadt, 1999

G. BROUHNS, Enjeux nationaux et européens de la gestion de la dette publique, in Documentatieblad Financiën, april 2000

E. BUSSIERE, M. DUMOULIN, E. WILLAERT, La banque de l’Union européenne. La BEI, 1958-2008, 2008

J. ANNAERT, F. BUELENS, Het Belgisch beurswezen 1935-2010, in: Revue bancaire et financière. Bank- en Financiewezen, 2011/7-8

Algemeen Rijksarchief, Archief van het Ministerie van Financiën. Secretaris-generaal Aloïs Van de Voorde, 1976-2014

PH. MAYSTADT, Des lieux et des moments. Comment on décide en politique, 2017

Rouwhulde Philippe Maystadt, plenaire vergadering Kamer van Volksvertegenwoordigers, Beknopt verslag, 21 dec. 2017

R. VAN CAUWELAERT, De laatste gouverneur. Alfons Verplaetse en de politiek, 2021: B. LEMOINE, D. PIRON, Le souverain et le jeu du code financier. L’affaire Royaume de Belgique vs Merill Lynch, in: Polique Européenne, 2023/1, 96-130

J. HILGERS, F. TULKENS, J.-J. VISEUR, Maystadt, Philippe, in: Nouvelle biographie nationale, vol. 16, 2023

K. GEENS, Ich möchte noch etwas traümen. Rede bij toelating tot het emeritaat, in: ACTA  FALCONIS XXXII, 2024, 51-52.

Voor een uitgebreide bibliografie: zie de bijdrage over Ph. Maystadt in deel 26, 2025, van het Nationaal Biografisch Woordenboek. 

Authors

Foto van de Voorde

Aloïs van de Voorde

Eresecretaris-generaal ministerie van Financiën