Against the widespread aversion to estate and gift taxes, we call for a reform of these taxes that reduces wealth inequality and generates a large amount of extra tax revenues. We propose that these revenues are used to reduce labour income taxes. We argue that many of the classic arguments against estate and gift taxes are largely unjustified and lack strong empirical evidence. We propose joint taxation of lifetime gifts and inheritances, at the recipient's level, and regardless of the form of transferred wealth or the relationship with the donor. The tax-free amount should be substantial, such that most recipients are exempted. Above this exemption, these transfers are taxed at much higher rates.

Inleiding

In de meeste OESO-landen is het geaggregeerd privévermogen de voorbije decennia sterk toegenomen, in sommige landen tot meer dan 400% van het bbp. Parallel nam ook de vermogensongelijkheid sterk toe. In de EU bezitten de top 10% (1%) rijkste gezinnen gemiddeld 60% (25%) van het vermogen. De minst vermogende helft bezit doorgaans minder dan 5%. Gekende oorzaken voor de toegenomen vermogensongelijkheid zijn het gestegen inkomensaandeel van kapitaal, de gestegen loonongelijkheid (o.a. door ‘skill-biased’ technologische vooruitgang) en de langdurige verschillen tussen de relatief hoge returns op vastgoed en aandelen enerzijds en de relatief lage rente op spaardeposito’s en overheidsobligaties anderzijds. Naast het toegenomen belang van kapitaal en vermogens, is ook het aandeel van geërfd vermogen in het totale privévermogen sterk gestegen. Vandaag bestaat ongeveer de helft van het totale privévermogen in OESO-landen uit geërfd vermogen. Daarnaast neemt, gemiddeld genomen, de fractie van geërfd vermogen toe naarmate we stijgen in de vermogensverdeling. Vooral bij zeer vermogende gezinnen bestaan vermogens vaak grotendeels uit (her)belegd geërfd vermogen.

Figuur 1 – Vermogensaandelen van gezinnen in OESO-landen

06 BFWD 2024 5 Fig 1
Bron: World Inequality Database (2024)

Gezien het grote belang van geërfd vermogen, kunnen schenk- en erfbelastingen een zeer effectieve manier zijn om hoge vermogensongelijkheid tegen te gaan. De belastingopbrengsten kunnen bovendien een cruciaal onderdeel vormen van een tax shift gericht op een verlaging van de belastingen op arbeid. Ondanks de potentiële voordelen van schenk- en erfbelastingen, zijn deze in hun huidige vorm zeer onpopulair. Veel OESO-landen hebben tijdens de laatste decennia hun schenk- en erfbelastingen aanzienlijk verlaagd of volledig afgeschaft. Op basis van de wetenschappelijke literatuur (inclusief eigen onderzoek) moeten we echter concluderen dat het grootste deel van de klassieke argumenten tegen deze belastingen sterk te nuanceren, of zelfs volledig te weerleggen zijn. We pleiten dan ook voor een verhoging of uitbreiding van de schenk- en erfbelasting als onderdeel van een ruimere tax shift, waarbij de belasting op arbeid (aanzienlijk) kan dalen. De conclusies van dit artikel zijn niet specifiek gericht op Vlaanderen of België, maar gelden voor de OESO-landen in het algemeen. Voor een diepgaandere analyse verwijzen we naar ons Gents Economisch Inzicht van 11 maart 2024.

Lage schenk- en erfbelastingen in de praktijk en verkeerde percepties

In de meeste OESO-landen zijn de werkelijke belastingpercentages en bijgevolg de belastinginkomsten uit schenk- en erfbelastingen zeer laag. Gemiddeld genomen bedragen deze inkomsten jaarlijks slechts 0.15% van het bbp, zie Figuur 1. In Vlaanderen bijvoorbeeld is de effectieve gemiddelde aanslagvoet op erfenissen (de totale stroom van erfbelastingen gedeeld door het totale volume aan erfenissen) slechts 12%. Zo een lage effectieve belasting is misschien niet wat men zou verwachten, aangezien er in Vlaanderen geen belastingvrije som bestaat en de statutaire marginale tarieven schijnbaar hoog zijn. Zeker voor erfenissen in niet-rechte lijn lopen die marginale tarieven hoog op, tot 55% op geërfde bedragen boven 75.000 euro en zelfs 65% op bedragen boven 120.000 euro. Voor schenkingen in Vlaanderen is de effectieve gemiddelde belasting amper 3%. De Vlaamse realiteit met effectieve gemiddelde belastingvoeten van 12% en 3% toont alvast aan dat het zeer misleidend is om sterk te focussen op de hoogste marginale tarieven: de werkelijk betaalde percentages liggen veel lager. Dat is trouwens ook in andere OESO-landen zo.

Figuur 2: Inkomsten uit de schenk- en erfbelasting (% van het bbp, OESO-gemiddelde)

06 BFWD 2024 5 Fig 2
Bron: OECD (2024). Revenue Statistics: Estate, inheritance and gift taxes revenues (as % of GDP).

Wetenschappelijk onderzoek rond de perceptie van belastingen in OESO-landen toont aan dat het systeem van schenk- en erfbelastingen doorgaans zeer slecht gekend is door burgers. Het hoogste marginale tarief is meestal redelijk goed gekend, maar over het algemeen begrijpen burgers het concept van een progressieve belasting onvoldoende. Een progressief stelsel betekent per definitie dat de werkelijke gemiddelde aanslagvoeten lager zijn dan de hoogste marginale tarieven, ook voor mensen in de hoogste belastingschijf. Burgers overschatten doorgaans ook het percentage van de bevolking dat werkelijk schenk- en erfbelastingen betaalt, gedeeltelijk omdat de belastingvrije som sterk wordt onderschat. In heel wat OESO-landen is de belastingvrije som namelijk zeer hoog. Daarnaast bestaan er binnen de schenk- en erfbelasting in OESO-landen tal van uitzonderingen, vrijstellingen en gunstige regimes voor heel wat vermogensvormen, waardoor de werkelijke betaalde percentages verder dalen ten opzichte van de (hoogste) statutaire aanslagvoeten. Deze literatuur toont verder aan dat het correct informeren van burgers over de (vaak lage) frequentie en (vaak beperkte) hoogte van de belastingheffing de steun voor schenk- en erfbelastingen aanzienlijk vergroot.

Vaak zijn het de meest vermogende gezinnen die schenk- en erfbelastingen grotendeels ontwijken. Zij hebben de financiële ruimte om fiscaal advies in te huren en de bestaande achterpoortjes optimaal te benutten. De wetenschappelijke literatuur toont aan dat in heel wat OESO-landen de effectieve belastingpercentages vanaf een bepaald vermogensniveau, gemiddeld genomen, inderdaad opnieuw afnemen. Deze regressiviteit zorgt er niet alleen voor dat de hogere middenklasse in de praktijk de hoogste percentages betaalt, maar ook dat schenk- en erfbelastingen weinig opbrengen en dat de onpopulariteit ervan verder toeneemt.

De ‘dubbele’ belasting en de ‘belasting te veel’?

Schenk- en erfbelastingen worden vaak als een dubbele belasting bekeken. Vaak werden de nagelaten bedragen immers al eerder belast, bijvoorbeeld als ze via arbeid werden verdiend. Het maakt echter een groot verschil vanuit welk perspectief we naar deze belastingen kijken. Vanuit het standpunt van de erflater zijn erfbelastingen inderdaad de allerlaatste belasting. Maar vanuit het standpunt van de ontvanger is er een cruciaal verschil tussen belastingen op arbeid enerzijds en schenk- en erfbelastingen anderzijds. Ontvangers van erfenissen en schenkingen hebben doorgaans geen enkele, of hoogstens een beperkte verdienste aan de opbouw van deze ontvangen vermogens. Vanuit het standpunt van ontvangers volgt dat schenkingen en erfenissen zwaarder belast zouden moeten worden dan arbeidsinkomens (in tegenstelling tot de huidige praktijk in OESO-landen). Mensen kunnen koopkracht verwerven via schenkingen en erfenissen, of door te werken. Waarom zou je de tweede manier, die bovendien veruit de grootste inspanning vereist, zwaarder belasten?

Doorgaans wordt de erfbelasting vooral benaderd vanuit het standpunt van erflaters. Het argument dat deze belasting grote welvaartsverliezen veroorzaakt, veronderstelt dat erflaters veel waarde hechten aan de hoogte van hun erfenis na belasting. Wetenschappelijk onderzoek toont echter aan dat bij het grootste deel van de bevolking bewuste erfmotieven slechts zeer beperkt spelen. Sparen en erfenissen worden bijna uitsluitend gedreven door levenscyclus motieven: sparen uit voorzorg en voor toekomstige grote uitgaven. Hierdoor is het gros van de erfenissen accidenteel: erfenissen zijn vooral een gevolg van het vroegtijdig overlijden van de erflater en leveren op zich geen welvaart voor de erflater.

Sterkere erfmotieven vinden we vooral bij zeer vermogende gezinnen, waardoor de erfbelasting bij hen een grotere welvaartskost zou kunnen hebben. Maar ook hier kunnen we sterk nuanceren. In empirische en andere kwantitatieve studies is er namelijk geen overtuigend bewijs dat de reële vermogensopbouw van vermogende (toekomstige) erflaters reageert op een verhoging van de erfbelasting. De factor die wel hun spaargedrag kan verklaren, is wat men in de literatuur een kapitalistisch motief noemt: vermogende gezinnen sparen omdat zij een groot vermogen willen, omdat dit hen een gevoel van zekerheid, controle en status geeft. Bijgevolg zal een belasting op vermogens tijdens het leven (een gewone vermogensbelasting) voor deze groep sterke welvaartsverliezen opleveren. Maar dat geldt niet voor de erfbelasting, want die heeft geen effect op de zekerheid, controle en status die vermogen geeft. De erfbelasting is dan ook veel minder welvaartsverstorend dan een gewone vermogensbelasting.

Figuur 3 – Percentage geërfd vermogen in totaal privévermogen

06 BFWD 2024 5 Fig 3
Bron: OECD (2021) - Tax Policy Studies, Inheritance Taxation in OECD Countries

In veel OESO-landen bedraagt op macroniveau het aandeel van geërfd vermogen in het totale privévermogen ongeveer 50%. Daarnaast neemt de fractie van geërfd vermogen, gemiddeld genomen, toe naarmate we stijgen in de vermogensverdeling. Bijgevolg bestaan bij zeer vermogende gezinnen de vermogens grotendeels uit eerder geërfde en (her)belegde vermogens, en dus slechts (zeer) gedeeltelijk uit vermogens opgebouwd dankzij ‘zelf verdiende’ inkomens. Het argument van de dubbele belasting kan dan ook moeilijker hard gemaakt worden.

Met betrekking tot schenkingen moeten we voorzichtiger zijn. Elke schenking is, in tegenstelling tot een nagelaten erfenis, een weloverwogen keuze en verhoogt dus per definitie de welvaart van de schenker. Hier geldt het argument van de dubbele belasting wel. Tegelijk merken we wel op dat gevers hun vermogen ook zelf hadden kunnen consumeren in plaats van het te schenken. In dat geval zouden ze BTW en accijnzen betaald hebben. Ook dubbele belastingen, maar die worden wel vrij algemeen aanvaard. Omdat schenkingen gebaseerd zijn op een weloverwogen afweging, reageren zij sterker op wijzigingen in de schenk- of erfbelasting dan erfenissen. Dit pleit voor een lagere belasting op schenkingen omwille van efficiëntieredenen. Daar staat tegenover dat schenkingen vooral gebruikt worden door rijkere families, wat pleit voor een hogere belasting op schenkingen omwille van verdelingsoverwegingen.

Schenk- en erfbelastingen zorgen voor kapitaalvlucht en ontmoedigen kapitaalvorming en economische groei?

Bij hoge of toenemende schenk- en erfbelastingen vreest men vaak, ten eerste, voor negatieve reële effecten op het werken, ondernemen en sparen door toekomstige erflaters, waardoor niet alleen de belastbare basis zou dalen, maar ook het geaggregeerde ondernemerschap, de private kapitaalvorming en het bbp. Op basis van toonaangevend onderzoek moeten we echter besluiten dat hiervoor geen empirisch bewijs bestaat. In eigen onderzoek voor de VS komen we tot dezelfde conclusie.

Ten tweede leidt een verhoging van deze belastingen mogelijks tot extra belastingontwijking. In zowat alle OESO-landen zijn verschillende vermogensvormen vrijgesteld of genieten zij van sterk verlaagde tarieven, waardoor het mogelijk is om via fiscale constructies de totale schenk- en erfbelastingen te minimaliseren. Dit is empirisch vastgesteld, zij het bij een selecte groep. Er is ook empirisch bewijs voor substitutie tussen erfenissen en schenkingen.De verschillende vormen van substitutiegedrag mogen echter niet verward worden met negatieve reële vermogenseffecten. Bij een pure substitutie tussen vermogensvormen wijzigt enkel de aard van het vermogen, niet de totale reële waarde. Hoewel de (aanzienlijke) substitutie naar fiscaal vriendelijke vermogensvormen en/of schenkingen de belastinginkomsten wel aanzienlijk doet inkrimpen, zal de totale vermogensstock (of kapitaalstock) hierdoor niet wijzigen, aangezien enkel de aard van het vermogen wijzigt.

Ten derde kunnen deze belastingen kapitaalvlucht veroorzaken. Buiten de verhalen van enkele zeer bekende vermogende figuren die verhuizen vanwege de toenemende belastingen, is er voor deze kapitaalvlucht op macroniveau amper empirisch bewijs. Economen vinden doorgaans slechts een heel beperkte reactie op stijgende vermogensbelastingen. In het geval van de erfbelasting zal die kapitaalvlucht bovendien nog kleiner zijn dan bij andere vermogensbelastingen, omwille van de redenen vermeld in de vorige paragraaf.

Het punt dat we hier willen maken is dat de (potentiële) negatieve reële effecten vaak als argument tegen de schenk- en erfbelasting wordt gebruikt, terwijl hier nauwelijks empirisch bewijs voor bestaat.

Schenk- en erfbelastingen in isolatie?

Tijdens discussies over een eventuele hervorming van de schenk- en erfbelasting wordt er vaak geen rekening mee gehouden dat de extra belastinginkomsten kunnen gebruikt worden om andere belastingen, zoals de belasting op arbeid, te verlagen. Eén van de mogelijke redenen is dat deze belastingen typisch weinig opbrengsten genereren. Wij bekijken schenk- en erfbelastingen net als onderdeel van een dergelijke tax shift.

In kwantitatieve economische modellen die de effecten van de schenk- en erfbelasting bestuderen, wordt rekening gehouden met het zinvol gebruik van de extra inkomsten. In een zeer invloedrijke studie van 2013 tonen Piketty en Saez aan dat voor ongeveer 80% van de gezinnen de optimale erfbelasting minstens 50% bedraagt, indien ze gepaard gaat met een voor het overheidsbudget neutrale vermindering van de belasting op arbeidsinkomens. In eigen onderzoek bevestigen we dit resultaat. We vinden dat een sterke verhoging van de gezamenlijke schenk- en erfbelasting in de VS, met een overeenkomstige vermindering van de belasting op arbeidsinkomen, voor de grote meerderheid van de gezinnen hogere welvaart geeft. Vanwege de sterke concentratie van schenkingen en erfenissen zullen de meeste gezinnen over hun hele leven bekeken meer winnen dankzij de lastenverlaging op arbeid, dan ze verliezen door de hogere schenk- en erfbelasting.

Een voorstel tot hervorming van de schenk- en erfbelasting in OESO-landen

Op basis van de verschillende voor- en tegenargumenten, en de bevindingen van wetenschappelijk (inclusief eigen) onderzoek, zouden we het volgende systeem van schenk- en erfbelasting eerlijk en transparant vinden. Dit systeem werd vroeger al uitgebreid beschreven door gevestigde namen zoals Boadway et al. (2010) en Atkinson (2015). Het is ook gangbaar in Ierland en vergelijkbaar met de huidige praktijk in de VS.

We stellen een gezamenlijke belasting op schenkingen en erfenissen voor op niveau van de ontvanger, waarbij het totale bedrag wordt belast dat iemand aan schenkingen en erfenissen heeft ontvangen doorheen zijn leven. In de veronderstelling dat alle vermogensbestandelen volledig in de belastbare basis opgenomen worden, zou de belastingvrije som bijvoorbeeld 300.000 euro kunnen zijn, waardoor de grote meerderheid van de gezinnen geen schenk- en erfbelastingen betalen. Hiermee komen we vooral tegemoet aan het idee dat ook kleinere schenkingen altijd een weloverwogen keuze zijn (en een hogere belasting bijgevolg belangrijke welvaartsverliezen en gedragseffecten zou veroorzaken). Elke euro die wordt ontvangen boven deze 300.000 euro, ongeacht het om een schenking of een erfenis gaat, zou worden belast aan een tarief van ongeveer 40%. Op deze manier zijn de tarieven meer in lijn met de marginale aanslagpercentages die vandaag van toepassing zijn op arbeidsinkomens in OESO-landen.

Om substitutie tussen vermogensvormen te vermijden, zouden we alle vermogensbestanddelen op dezelfde manier behandelen. Het zou bovendien ook niet mogen uitmaken van wie je deze schenkingen en erfenissen ontvangt. Wil je als schenker-erflater (verder) schenken of nalaten aan iemand die al meer dan 300.000 ontving doorheen het leven, dan zal het bovenstaande (marginale) tarief van toepassing zijn. Wil je liever geven aan iemand die in het verleden minder ontving, dan kan dat gratis.

Omdat de belastbare basis in ons voorstel veel breder is dan de huidige praktijk in OESO-landen, heeft dit systeem het potentieel om veel extra belastinginkomsten te genereren. In ons Gents Economisch Inzicht projecteren we een bedrag dat op lange termijn in een doorsnee OESO-land jaarlijks gelijk kan zijn aan meer dan 1% van het bbp. We stellen voor dat deze inkomsten worden gebruikt om de belasting op arbeid te verlagen. Op lange termijn daalt daardoor de vermogensongelijkheid, zonder de geaggregeerde kapitaalstock en de reële output significant te schaden. De lagere belasting op arbeid kan bovendien de werkgelegenheid en de economische activiteit stimuleren. Hoeveel extra belastinginkomsten een dergelijk systeem in de praktijk exact zal genereren, hangt af van verschillende factoren: i) de exacte hoogte van de belastingvrije som, ii) de mate waarin verschillende vermogensbestanddelen effectief belast worden, iii) de werkelijke verdeling van (belastbare) schenkingen en erfenissen, iv) gedragseffecten en v) andere factoren die impact hebben op (de berekening van) de belastbare basis.

Auteurs

06 BFWD 2024 5 Pieter Van Rymenant
06 BFWD 32024 5 Foto Dirk Van de gaer
Freddy Heylen 2023

Prof. Dr. Pieter Van Rymenant

Gastprofessor macro-economie & publieke economie UGent

Prof. Dr. Dirk Van de gaer

Hoogleraar micro-economie & publieke economie UGent

Prof. Dr. Freddy Heylen

Prof. dr. Freddy Heylen Gewoon hoogleraar macro-economie Vakgroep Economie, UGent